historisch geïnformeerde uitvoering

 

Historisch geïnformeerde uitvoering, historische uitvoering, authentieke uitvoering, dit zijn termen voor het pogen de uitvoering van oude(re) muziek zoveel mogelijk te laten gelijken op hoe de muziek in haar ontstaansperiode moet zijn gespeeld en gezongen. En hoe zij moet hebben geklonken. Misschien kunnen we tegenwoordig deze termen eveneens gebruiken als bijvoorbeeld in een uitvoering van een Brandenburgs Concert van J.S. Bach gepoogd wordt de manier van spelen van deze muziek te benaderen, zoals die bijvoorbeeld in de jaren vijftig gebruikelijk was. En hopelijk gebeurt dan iets vergelijkbaars over enkele decennia: een publiek dat wat nostalgisch, of zelfs meewarig, glimlacht bij een uitvoering volgens de maatstaven van de decennia rond het jaar 2000. (Als er over een paar decennia nog mensen zijn, natuurlijk.)
      Want wees eerlijk: hebt u ooit in een museum, of op een oude afbeelding, een oude trompet gezien met meer gaten erin dan de ingang (mondstuk) en de uitgang (beker)? En toch zien we doorgaans 'baroktrompettisten' flink in de weer met het hoornistopenen en sluiten van gaten met hun vingers. Een 'barokhoornist' beweegt met zijn hand in de beker. Het laatste is daadwerkelijk een oude manier van spelen, maar minder oud dan de genoemde (barok) muziek! Het eerste -de trompet met gaten- is een twintigste eeuwse uitvinding, die in mijn ogen (oren) de oorspronkelijke trompet (de 'natuurtrompet') haar vorstelijkheid enigszins ontneemt: waar die oorspronkelijke trompet ons de van Hoogerhand gegeven natuurtoonreeks schenkt (met eventuele aanpassingen door een goede bespeler), verdwijnt deze reeks noodzakelijkerwijs direct bij het openen van een gat in de moderne baroktrompet. Nagenoeg alle instrumenten in de moderne barokpraktijk hebben wel een of meer aanpassingen ondergaan, al is het boren van gaten misschien wel de meest in het oog springende. Afgezien dan natuurlijk van het moderne kistorgel dat vaak midden in een orkest geplaatst wordt, met alle gevolgen van dien. (Het instrument bestond vroeger niet en zou, had het wel bestaan, nóóit op die plek gezet zijn, lijkt me.)
      Ik heb er niets op tegen als muziek op andere instrumenten, of op een andere manier, gespeeld wordt dan waarvoor zij geschreven werd. Maar ik vind het storend als daarbij beweerd wordt dat dat juist wél de beoogde instrumenten of de beoogde manier zijn. Oftewel: wees eerlijk!
       En over eerlijk zijn: vanzelfsprekend zullen we nooit exact weten, hoe iets lang geleden geweest is. Oftewel: ik zou een historisch geïnformeerde uitvoering willen definiëren als een uitvoering die laat horen hoe de betreffende muziek zou kunnen hebben geklonken. Uitgaande van wat we weten, en kunnen gissen en beredeneren. De noodzaak van zo'n uitvoering is er misschien niet, maar persoonlijk vind ik het erg boeiend om langs deze weg dichter bij de oorsprong te komen. Die soms voor moderne oren wat 'vreemd' kan klinken, zoals bijvoorbeeld ook recente muziek uit een andere cultuur dat kan.
Hoe ver je zou moeten gaan, bij zo'n uitvoering, om dat verleden te imiteren is een bijkomende vraag. Weinigen spelen met plezier tijdens een Kerstdienst in een onverwarmde kerk, om maar wat te noemen. En ikzelf draag liever geen pruik. (Vermoedelijk heeft een pruik overigens weinig invloed op de klank.)
      Bovendien is de vraag wat authentiek in dezen is, veel moeilijker te beantwoorden dan je in eerste instantie zou denken. Een compositie uit 1720 was toen nieuw en klonk ook zo; moeten we het stuk nu dan ook niet laten klinken alsof het nieuw is: een product van deze tijd? Bas en drums eronder? Dit lijkt een grap, maar is in wezen een diepgaande vraag. Moet een publiek lastig gevallen worden met klanken waar men misschien toen aan gewend was, maar die tegenwoordig moeilijker toegankelijk blijken te zijn?
Een heel interessante en onverwachte complicatie bij de beantwoording van de authenticiteits-vraag ervoer ik bij een concert van Iggy Pop. (Ik schrijf hierover later een artikeltje, en plaats dan voor het gemak een link daarheen onder zijn goede naam hier, in de vorige zin.)
      Om de zaak eenvoudig te houden kies ik graag voor wat we de museum-oplossing zouden kunnen noemen: stel dat de klank van een compositie bewaard zou zijn gebleven, dan zou die nu misschien in een vitrine in een museum te ervaren zijn. Zoals vele andere oude kunstwerken. Dus op geen manier aangepast aan latere tradities. En dus ook niet aan wat een tegenwoordig oor verwacht te horen uit een min-of-meer replica van een oude hobo, bijvoorbeeld.**
Bovenstaande vitrine is er niet en we weten dus niet hoe die compositie geklonken heeft. We kunnen, nogmaals, proberen te zoeken naar hoe zij geklonken zou kunnen hebben.
En in ieder geval kunnen we daar heel veel bij uitsluiten: we kunnen soms met zekerheid stellen hoe het in ieder geval niet geweest is.

Ik ga er overigens van uit, dat verschillende orkesten verschillend klonken. Afstanden waren toen reëel, waar ze nu, deels virtueel, verwijderd zijn. Zeker kan ik dit niet weten -toegegeven-, maar het lijkt me alleszins waarschijnlijk dat een Frans orkest anders klonk dan een Italiaans orkest. En nu hoor ik het verschil tussen een Amerikaans en een Japans barokorkest niet meer...

** Wat de hobo in dit alles aangaat, verwijs ik u naar een paar andere bladzijden van dit digitale schrijven. Dáár hoop ik althans in de toekomst veel meer te vertellen over hoe dit instrument zou kunnen hebben geklonken.
U kunt hierover (in ieder geval in de toekomst) meer lezen in de artikelen: hobo soorten, en rieten. (Want het riet bepaalt in Groote Mate de klank van de hobo.)

 

twee handen
Mike Quoniam kopieJ.S. Bachs Hohe Messe: Mike Diprose speelt de laatste maten van de hoornpartij van de bas-aria "Quoniam", klaar om direct daarna weer trompet te spelen. (Slechts één maat om te wisselen.)